De relatieve bijzin .
Vul correct in : die of dat
1. De bakker is de persoon
brood en taarten bakt.
2. Een goede leerkracht is iemand
veel geduld heeft.
3. Het is zo'n ding
je gebruikt om in de soep te roeren.
4. Venetië is een stad
vol romantiek is.
5. Een microscoop is een instrument
men gebruikt om naar zeer kleine dingen te kijken.
6. Een astronaut is een persoon
de ruimte verkent.
7. Het krijtje
de lerares gebruikt is bijna op.
8. De pleister
je op je wonde gedaan hebt, komt los.
9. Het is een apparaat
een kok gebruikt om slagroom te kloppen.
10. Ik hoor het gefluit van de vogels
in mijn tuin zitten.
Controleer antwoord
OK