Geef het correcte verkleinwoord van volgende substantieven

Heb jij voor moederdag ook niet een (bloem) gekocht?
Bind een (touw) rond de doos.
Wie heeft dat (sneeuwbal) gegooid?
Wij denken eraan een (hond) te nemen.
Mijn kinderen willen liever een (poes) .
Mijn lief (mama) , ik zie je toch zo graag.
In de tuin wil ik graag kleine (fruitboom) planten.
Dat kleine (man) ziet er een beetje raar uit.
Heb je (beker) voor de kinderen?
Heb je geen (chocola) voor bij de koffie?
Ik heb liever een (koek) .
Heeft mama een (appel) meegegeven met de kinderen?