1. Ik drink geen bier wel wijn.
2. Mijn broer drinkt veel chocolademelk dat vindt hij lekker.
3. Tina drinkt geen thee ook geen chocolademelk.
4. De kinderen kunnen geen chocolademelk meer drinken de fles melk is leeg.
5. Ik moet naar huis het is al laat.
6. Ik ga niet tennissen mijn tennisracket is kapot.
7. Peter eet een appel Jan eet een peer.
8. Fatima woont al 2 jaar in België zij spreekt nog niet veel Nederlands.
9. Wij gaan naar het verjaardagsfeest wij kunnen niet lang blijven.
10. Hij kijkt naar televisie hij rookt een sigaret.