Kies het juiste voorzetsel: in (2x) - naar - onder - voor - tussen - aan - met.

Invuloefening.

Vul de gaten in, druk dan op 'controleer' om je antwoorden te controleren. Gebruik de 'help'- knop om de eerste letter van het woord te krijgen. Klik je op "[?]", dan krijg je een tip?. Je verliest wel punten als je deze twee knoppen gebruikt.

1. Paul giet de melk de koffie.
2. Kathleen staat het bord.
3. Ik drink koffie melk.
4. In het park staan de bloemen de boom.
5. Ahmed zit Fatima en Els.
6. De jas hangt de kapstok.
7. De studenten zitten de klas.
8. We luisteren de cd.